Zomaar een voorbeeld, een uit duizenden
De nazi's hadden weinig compassie met Joden, wat ze zelf niet durfden lieten ze over aan Oekraïners, die hadden namelijk geen
greintje gevoel in hun donder. Maar de Joden afnemen wat hun dierbaar was, dat deden de Duitsers graag zelf. Massaal en zonder scrupules
werden Joden de gaskamers ingedreven, hun lijken erna verbrand.
Toen de Duitsers gebieden in Europa bezetten raakten Joden al snel in paniek, ze wisten wat hen te wachten stond en sloegen,
als dat kon, op de vlucht. Reeds ver voor de oorlog werden steden als Antwerpen en Amsterdam overspoeld door Joodse vluchtelingen
uit Noord-Duitsland die daar zwaar te lijden hadden onder de anti-Joodse maatregelen en het valse sentiment dat er door
politici werd gekweekt.
In Wenen was dit al ver voor de Eerste Wereldoorlog het geval, Joden werden buitengesloten en mochten zich slechts op enkele
terreinen van de florerende Oostenrijkse economie begeven. Wenen werd in die tijd de bakermat van het nazisme, Adolf Hitler deed in
Wenen zijn perverse ideeën op en transporteerde ze naar Beieren.
Kunstroof
Ik schrijf hier elders (
link) op mijn site ook over, maar een film over Maria Altmann
noopte mij ertoe nogmaals in de pen te klimmen, een film die ik al twee keer eerder zag. De film op zich
wil ik hier niet bespreken omdat deze gaat over de strijd die Maria na de oorlog streed, ik besprek dat straks wel, maar laat ik eerst
iets over de aanleiding en de familie Altmann vertellen.
Adèle Bauer trouwde met industrieel (in suiker) Ferdinand Bloch en zou later bekend worden als Adèle
Bloch-Bauer, de naam doet vandaag de dag de Oostenrijkse kunstwereld nog sidderen. Adèle werd in Wenen geboren
op 8 september 1881, ze verwierf aanzien in de Oostenrijkse hoofdstad onder kunstenaars, politici en wetenschappers. Theresa,
de zus van Adèle trouwde met Gustav Bloch, inderdaad, een broer van Ferdinand. Zij kregen vijf kinderen, Adèle en
Ferdinand bleven kinderloos.
Gustav Klimt
Klimt was een Oostenrijkse schilder waarvoor Adèle meermaals model stond, onder andere voor een schilderij uit 1907
dat jaren later bijna voor wereldwijde diplomatieke problemen zorgde met de Verenigde Staten. De familie Bloch was een
vooraanstaande en zeer gerespecteerde familie die een grote verzameling kunst verwierf, waaronder schilderijen, tapijten, meubels en
serviezen. Het portret dat Klimt van Adèle schilderde werd in die tijd vrijwel direct een van de meest indrukwekkende werken
van deze Oostenrijkse kunstenaar.
In 1925 overleed Adèle aan de gevolgen van een hersenvliesontsteking en liet via een in 1923 opgesteld testament weten
dat zeven door haar verworven schilderijen van Gustav Klimt in de Oostenrijkse Staatsgalerie moesten komen te hangen. Echter,
waren de schilderijen wel van haar en was het wel een echt testament?
De broers Bloch waren druk in zaken toen in maart 1938 de Duitsers Oostenrijk annexeerden, Ferdinand had zijn vrouw overleefd,
zijn broer Gustav had de zorg voor vouw en vijf kinderen, hij bleef in Wenen maar overleed niet lang nadat de Duitsers zijn huis
hadden leeggehaald aan de gevolgen van kanker.
Ferdinand vluchtte voor de komst van de nazi's naar Zwitserland, de verhalen uit Duitsland en berichten over het plunderen en
mishandelen van Joden in veel Duitse steden bevreesden hem. In Tjecho-Slowakije had de familie een slot waar ze vaak de
vakanties doorbrachten, dit imposante gebouw werd eveneens door de nazi's ingenomen,
Reinhard Heydrich nam er zijn intrek in en er zou er zijn beruchte vergadering
beleggen waarin hij tot een oplossing van het Jodenvraagstuk zou komen, de zogenaamde Wannsee
Konferenz (
link.)
Het huis in Wenen werd toegekend aan de Duitse Spoorwegen die vanuit hier de transporten organiseerden van honderdduizenden
Joden naar de vernietigingskampen.
Ook de door Ferdinand achtergelaten kunstwerken in de Elizabethstrasse te Wenen werden door de nazi's geconfisceerd, na de
oorlog overleed Ferdinand in Zürich, ook hij liet een testament na en bepaalde daarin dat zijn eigendommen bestemd waren
voor de kinderen van zijn in 1938 overleden broer Gustav Bloch.
Maar wat liet Ferdinand na?
Alles, zou je denken, maar daar dacht de Oostenrijkse Minister van Cultuur anders over, de schilderijen van Klimt waren immers
niet meer in het bezit van de familie Bloch omdat ze door de nazi's waren ingepikt en na de oorlog het testament van Maria leidend zou
zijn omdat zij de schilderijen ook daadwerkelijk in haar testament benoemde, iets wat Ferdinand niet kon. Het zogenaamde testament
van Adèle was echter slechts een wilsbeschikking die niet langs de notaris was gegaan.
Volgens de wet was Ferdinand dus in feite eigenaar, maar Oostenrijk had daar geen boodschap aan, als iemand de schilderijen wilde
opeisen moesten ze maar naar de rechter stappen, zo was de gedachte.
Het duurde tot 1998 totdat journalist Hubertus Czernin Marie Viktoria Altmann op het spoor kwam, de enige nog levende
erfgenaam van Ferdinand en Adèle. Uiteindelijk kon zij zeer wel mogelijk met een redelijke kans op succes vijf
schilderijen terug proberen te krijgen.
Maria Altmann
Maria Altmann, het jongste kind van Gustav en Theresa, nicht van Ferdinand (haar oom), leek recht te hebben op de werken, zij
zag aanvankelijk echter weinig heil in een gang naar de rechter omdat dat alle emoties weer zou oproepen. Het laatste beeld dat
zij van haar vader (moeder was in 1925 overleden) en tante (oom was in 1938 overleden) had was dat van twee oude mensen
die zich neerlegden bij het naderende onheil.
Maria Bloch trouwde eind 1937, vlak voor de inval van de nazi's, met Fritz Altmann, samen konden zij ternauwernood Via Keulen
naar Nederland ontsnappen. Het toen nog vrije Nederland gaf het jonge echtpaar de kans naar Engeland te gaan van waaruit zij naar
de Verenigde Staten doorreisden.
Het duurde tot 2000 alvorens zijn aan een gang naar de rechter begon om de werken terug te krijgen, de jonge Joodse advocaat Eric
Randy (Randol) Schönberg (1966) nam haar bij de arm en probeerde eerst via de Oostenrijkse restitutiecommissie gerechtigheid te
krijgen, die waren echter vooringenomen en besloten in het nadeel van Maria.
Aanleiding om de schilderijen op te gaan eisen was een artikel in de New York Times eind 1997 over een schilderij dat door Oostenrijk
was uitgeleend aan een museum in de VS, erfgenamen herkenden het schilderij en lieten er beslag op leggen. Journalist Hubertus
Czernin kwam erachter dat de nazi's in 1941 de schilderijen van Klimt hadden verkocht aan het museum in Wenen en er dus sprake
was van roofkunst.
Maria wilde het erbij laten zitten, maar Randy (toen 31) zegde zijn baan bij een groot advocatenkantoor op en stak al zijn ernergie, geld
en tijd in de zaak, ervan overtuigd zijnde dat hier groot onrecht werd aangedaan. Oostenrijk had na jarenlange trainage een nieuwe
wet aangenomen waardoor er weliswaar recht op teruggave van roofkunst was, maar dat de juridische weg daarheen een haast onmogelijke
was door de enorme kosten die ermee gemoeid waren.
Er moest namelijk een bedrag betaald worden dat correspondeerde met de waarde van de objecten, dit kwam neer op 1,5 miljoen Dollar, een
bedrag dat Maria niet had, die opnieuw de handdoek in de ring gooide.
Een Amerikaanse wet maakte een proces mogelijk
In 2000 keerde het tiij, advocaat Randy had uitgezocht of Oostenrijk in de VS kon worden vervolgd, er waren drie voorwaarden
waaraan de zaak 'Altmann' diende te voldoen:
* het voorwerp moet onvrijwliig zijn afgestaan
* het voorwerp moet nu in het bezit zijn van een vreemde mogendheid
* het voorwerp moet deel uitmaken van een commerciële activiteit in de VS
Aan de eerste twee punten werd voldaan, immers, de Duitsers hadden de kunstwerken uit huis gehaald en doorverkocht aan het
Nationaal Museum van Oostenrijk, hiermee was ook aan punt twee voldaan. Echter, het derde punt was heikel. Totdat er een boek
op de Amerikaanse markt verscheen met werken van de Oostenrijkse schilder Gustav Klimt met daarin, onder andere, een afdruk van
een schilderij waar Adèle op stond, de tante van Maria.
Randy kon naar de rechtbank, de zaak kwam voor in mei 2001, de lange procesgang begon met in februari 2005 als eindstation het
hooggerechtshof van de Verenigde Staten, de verwachtingen waren niet al te hoog, Oostenrijk had een groot duur Joods
advocatenkantoor ingehuurd om tegengas te geven.
In mei 2005 kwam echter het onverwachte verlossende woord: GEWONNEN!
Helaas betekende dit nog niets, er was slechts besloten dat de zaak terug moest naar Oostenrijk en dat daar een commissie
opnieuw de zaak moest bekijken, immers, je kunt de schilderijen niet uit het Weens museum trekken. In januari 2006 besloot een
arbitrage commissie dat Maria de schilderijen daadwerkelijk terug moest krijgen waarop de Oostenrijkers een vriendelijk beroep
deden op Maria om de schilderijen in Wenen te laten. Zij zei: "jullie hebben er alles aan gedaan om de zaak te traineren en wilden
nooit op onze bemiddelingsverzoeken ingaan, nu gaan de schilderijen met mij mee naar Amerika."
Maria verkocht de schilderijen en overleed enkele jaren later (7 februari 2011, 94) in de Verenigde Staten.
De ketting die Adèle op onderstaand schilderij draagt is nooit meer gevonden, wel is er een foto waarop Emmy
Johanna Goering, de vrouw van de beruchte nazi, de ketting draagt.