Middels een A-B-C-tje werden de sporen uitgewist
Vandaag de dag kennen we de verhalen van het goedkoop opkopen van huizen om ze nog dezelfde dag voor meer geld door te verkopen,
of het nu om witwassen, belastingontwijking of oplichting gaat, vastgoed is altijd een harde business geweest waar grof geld werd verdiend. Zo
ook tijdens de oorlog.
Notarissen en makelaars
Om een huis te kopen heb je een notaris nodig, dat is altijd zo geweest, of dat altijd zo zal blijven vraag ik mij af. Waarom zou je altijd
een notaris nodig hebben om je huis over te doen aan iemand anders? Als er een geldverstrekker aan te pas komt wil die zekerheid, het
moet vastliggen dat jij niet zomaar je huis kunt verkopen als er een hypotheek op zit, een notaris is beëdigd en straalt daarmee de
nodige betrouwbaarheid uit.
Een notaris heeft dus aanzien, dat was ook zo tijdens de Tweede Wereldoorlog, maar alleen al uit het feit dat deze beroepsgroep er met een
boete vanaf kwam doet het ergste vermoeden. Want dat het notariaat fout was in 40-45 is een vaststaand feit.
1941
Vanaf 1 april 1941 werd het Joodse notarissen verboden hun werk voort te zetten, daarmee verviel al hun werk aan niet-Joodse collega's
die geen enkele vorm van tegensputteren vertoonden. Zij gingen daarbij zeer geraffineerd te werk, zij wisten namelijk dondersgoed dat
het om roof ging, zij betaalden veel te weinig voor de bezittingen.
De verkoop ging in twee stappen, eerst moest de Jood afstand doen van zijn bezit, de notaris bepaalde de waarde of liet een bevriend taxateur dat
doen, om vervolgens het bezit op naam te schrijven van een 'vriendje'. De Joodse eigenaren kregen een schijntje van de werkelijke waarde.
Vervolgens verkocht de notaris, vaak nog op dezelfde dag, het bezit door aan een particulier die niet meer kon zien dat het bezit afkomstig
was van Joden.
Voor beide transacties ving de notaris geld, maar het meeste nog verdiende hij aan de stroman die afgescheept werd met een fooi, de meerwaarde
verdween in de zakken van notarissen en makelaars die hieraan meewerkten. De eindopbrengst, die dus was afgeroomd, moest aan de Duitsers
worden overgemaakt, hetgeen de notarissen uiteraard deden om deze constructie niet in gevaar te brengen.
Op 11 augustus 1941 dienden Joden hun vastgoed te melden bij de NGV (Niederlãndische Grundstücksverwaltung
die slechts één doel diende, zo snel mogelijk overgaan tot roof.
Loe de Jong
Zoals wel vaker had De Jong het bij het verkeerde eind toen hij opschreef dat er tijdens de oorlog nauwelijks Joods vastgoed was verkocht,
laat staan geroofd. Volgens De Jong waren Nederlanders daar niet in geïnteresseerd, de meesten konden het niet eens betalen en
banken wilden niet meewerken.
Dat dit door De Jong volledig uit de duim was gezogen bleek al snel.
1946
Het zijn turbulente tijden, NSB'ers worden opgepakt en er moeten zuiveringen plaatsvinden, in alle geledingen van de maatschappij wil men
collaborateurs uitschakelen. Het was 'bijltjesdag'. Zo'n 300.000 Nederlanders waren in beeld, maar in werkelijkheid was dat aantal natuurlijk vele
malen hoger.
Massaal werden zij opgesloten, onder andere in Kamp Westerbork en andere kampen die in Nederland in gebruik waren geweest bij de bezetter.
Maar ook schoolgebouwen en leeggekomen panden, waar de verslagen bezetter uit verdreven was na 5 mei 1945, werden gebruikt m verraders
tijdelijk vast te houden. Er werden speciale rechtbanken geformeerd om 'foute Nederlanders' te berechten.
De 'bijzondere rechtspleging' werd op 5 november 1945 ingesteld om landverraders aan te pakken. Uiteindelijk kwam het slechts in 5% van de
gevallen tot een veroordeling.
De notarissen moesten bij de Minister van Justitie op het matje komen, die stelde dat het notariaat geld had verdiend aan het roven van, onder
andere, Joods onroerend goed. Hij dreigde met verregaande maatregelen als de 'oorlogswinst' niet zou worden afgedragen en foute notarissen
zich niet zouden melden.
Uiteindelijk kwam er een zeer schamele regeling uit, daarover straks meer. Notarissen die lid van de NSB waren geweest vielen buiten de
regeling, maar dat aantal was zo laag (7), daar had de Broederschap geen moeite mee, zij werden geslachtofferd. Tijdens de oorlog zijn
rond de 20.000 Joodse panden geroofd.
1965
In 1965 trok Michel Besnard, zelf notaris, aan de bel, hij kreeg te horen dat alle notarissen het tijdens de oorlog als een verplichting zagen
om Joods eigendom afhandig te maken. Veel notarissen gaven gehoor aan een oproep van de bezetter en verschoonden zich achter
het 'lijdelijke karakter' van hun beroep.
Veel werd er niets gedaan met zijn luiden van de klok.
1997
De Nederlandse regering stelde een commissie in onder leiding van Jos van Kemenade die onderzoek moest doen naar twee zaken. Was
er sprake van incorrect rechtsherstel direct na de oorlog met betrekking tot geroofd Joods onroerend goed en waren de gedupeerden
voldoende schadeloos gesteld?
De commissie kwam tot een vreemd besluit, de regering betaalde in het jaar 2000 400 miljoen gulden aan de Joodse gemeenschap,
maar er was niets gebleken van incorrect handelen met betrekking tot het rechtsherstel. Waarom dan toch de schadevergoeding?
2008
Op vrijdag 19 december 2008 verdedigde Kornelius (Kor) Meijer zijn proefschrift: 'E 100 en de naoorlogse rechtspraak met betrekking
tot onroerend goed' waarmee hij doctor aan de Erasmus Universiteit van Rotterdam werd. Onder andere schreef Meijer:
"De Nazi's waren erop uit Europa te 'ariseren', een eufemisme voor de Endlõsung dat is de totale uitroeiing van de joodse
bevolkingsgroep. Eén van de daarbij toegepaste middelen was het verwijderen van de joden uit het economische
verkeer. Dit als voorbereiding tot de deportatie naar de vernietigingskampen.
In de jurisprudentie van de Raad treffen we vaak de situatie aan dat Joodse bedrijven onder een Verwalter werden gesteld alvorens
het bedrijf werd geliquideerd, waarbij de opbrengsten verdwenen in de zakken van de Duitsers of hun handlangers. Om aan deze
gang van zaken een schijn van legitimatie te geven werden diverse instellingen in het leven geroepen, die in schijn aan de Joodse
crediteuren een recht gaven op een vergoeding, maar die vergoeding werd mondjesmaat of in het geheel niet uitbetaald".
2010
In 2010 kwam dit geval wederom boven water, maar het duurde vervolgens nog drie jaar alvorens Raymund Schütz
daadwerkelijk een 'onderste steen moet boven' onderzoek begon waarop hij in 2016 promoveerde.
In 2010 nam hij een voorschot op zijn latere proefschrift met 'Achter gesloten deuren. Het Nederlandse notariaat, de
Jodenvervolging en de naoorlogse zuivering'.
Raymund Schützbesloot daarin met:
De onschuld van het notariaat, die heimelijk was geregeld tussen de Broederschap en de minister van Justitie...Niet gehinderd
door wetten of praktische bezwaren greep de minister in om de strafrechtelijke vervolging van de Rotterdamse notarissen, die
aanzienlijk hadden geprofiteerd, te stoppen...De zuivering van het notariaat is niet snel, streng en rechtvaardig
uitgevoerd want het deksel moest op de put...
2016
"Heel veel notarissen werkten in de Tweede Wereldoorlog mee aan het ontnemen van rechten aan de Joodse bevolking." Een kop
uit diverse kranten, waaronder het NRC. Rechtshistoricus Raymund Schütz promoveert aan de Vrije Universiteit van Amsterdam
op dit thema dat volgens hem, de NOS en de schrijvende media, nimmer is onderzocht. Hij verwijst naar de afspraak die na de oorlog met
het notariaat is gemaakt, tegen betaling van een grote som geld kon vervolging achterwege blijven en werd de kwestie in de doofpot
gestopt.
Er zou één miljoen gulden zijn verdiend met de medewerking die aan de bezetter werd verleend, ruim de helft van dit bedrag
oesten de notarissen aan de staat betalen om aan vervolging te onkomen. En dat is raar, je steelt één miljoen en mag
de helft houden.
Uiteindelijk werd er slechts 450.000 Euro betaald, de Minister liet het er bij.
Lijdelijkheid
Het notariaat weet dus al sinds de naoorlogse rechtspraak dat haar broeders het niet zo nauw namen met morele waarden, het proefschrift van
Kor verdween onder het stof, ergens wel begrijpelijk, je wilt liever niet horen dat je clubje meewerkte met de Duitsers. Het notariaat heeft
zich lang beroept op de lijdelijke, in plaats van de leidende functie die het had. Met andere woorden, het was niet aan de notaris om
omissies aan de kaak te stellen, als een Joodse eigenaar vond dat hij gewongen werd tot verkoop of te weinig geld kreeg dan moest
hij zelf maar aan de bel trekken.
In een door de Duitsers geforceerde situatie is dat natuurlijk een onmogelijkheid.
Nora van Oostrom is woordvoerster van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), het boek noemde zij eind november 2016
in het NOS journaal "confronterend", een gotspe naar mijn mening, want sla een willekeurig dossier open bij het NIOD dat betrekking heeft
op de onteigening van Joods bezit en je ziet gelijk dat er gesjoemeld is.
En mocht dat niet voldoende zijn, in 2008 schreef Kor Meijer dus al een proefschrift. Mevrouw Van Oostrum stelt dat het meeste in het boek van
Raymund Schütz voor het KNB onbekend was. Tja, als je iets niet
wilt weten kom je het ook niet aan de weet. In de toekomst
gaat het KNB meer aandacht besteden aan ethiek in de opleiding.
Beetje laat, maar goed, beter laat dan nooit. Nu maar hopen dat het echt tot een aanscherping van de moraal leidt.
Makelaars
De Duitsers woonden niet in tenten, toch waren er duizenden in de stad. Waar die verbleven is nauwelijks iets over te vinden, maar als je
een beetje graaft kom je daar wel achter. Ze verbleven in pensions, hotels en dure panden, daarvoor werd gewoon huur betaald. De (onder-)
officieren huurden huizen, hoe hoger de rang des te luxer het huis, aan de Willemsparkweg bijvoorbeeld werden kapitale huizen voor grof geld
verhuurd aan Duitsers.
Menig makelaarskantoor waar u nu uw huis van huurt of koopt heeft zijn geld verdient in de oorlog. Zijn vader en/ of opa maakte grof geld door
met de Duitsers samen te werken. Er zijn gevallen bekend van Joden die uit hun mooie huis moesten om plaats te maken voor een Duitse
officier. Zelf werden de Joden dan naar andere Joodse families gebracht of naar een krot.
De dienst Grundstücksverwaltung registreerde Joods vastgoed, via stromannen werden de panden onteigend of ver onder de prijs
opgekocht. Makelaar Johan Everout was zo'n tussenpersoon, deze NSB'er werkte vanaf dag een van de oprichting in 1941 van de
Grundstücksverwaltung voor deze dienst.
Hij had in Amsterdam een bevoorrechte positie, vaak kocht hij op eigen titel en behield de panden, vaak ook schakelde hij bevriende
makelaars in. Op één en dezelfde dag werd een pand soms wel eens driemaal doorgeschoven. Everouts is betrokken geweest
bij de verkoop van 2.200 Joodse Amsterdamse panden. Hij woonde lange tijd aan de het Muzenplein 1 in Amsterdam Zuid waar hij een
grote villa voor een prikkie kocht van een Joods gezin dat gedwongen werd in de Jodenbuurt te gaan wonen.
Makelaars werden slapend rijk van de lucratieve handel in Joods onroerend goed, daar zijn voorbeelden te over van, waaronder dus Johan
Everout. Maar een die ik uit mijn eigen nabijheid ken is de Apollolaan, daar kwam ik bij een vastgoedfamilie die mij wisten te vertellen
dat Willem Endstra zijn fortuin had te danken aan de handel en wandel van zijn opa en vader in de oorlog.
Minne Endstra bouwde bunkers en schilderde grote delen van Schiphol groen in opdracht van de Duitsers, met het geld kocht de
opa van Willem Endstra panden op van Joden, sommigen van hen waren al vergast, hij kocht de familie af met een fooi. Een niet-Joods
pand dat hij kocht was een huis naast de vastgoedfamilie die ik ken aan de Apollolaan. Endstra kocht er nummer 109, in 2004 werd zijn
kleinzoon Willem er voor de deur doodgeschoten. Willem stond bekend als bankier van de onderwereld en financierde hun onroerend goed.
Na de oorlog kwamen opa Minne en zijn zoon Arnold Endstra met de schrik vrij. Minne werd weliswaar veroordeeld, maar hoefde de
boete niet te betalen omdat hij een negatief vermogen zou hebben.
In 1927 trouwde Minne Endstra met de Joodse Judith Sophia Eduardus Vaz Dias uit Antwerpen waarmee hij twee zoons kreeg, Arnold
en Willem, de laatste overleed toen hij zestien jaar oud was. Arnold is de vader van de bekende Willem Endstra die vernoemd werd
naar de jong overleden broer van zijn vader.
Opa Minne overleed op 19 augustus 1971, oma Judith in 1981. Samen met zijn zusters Astrid en Beatrix en broer Haico beheerde Willem
het geld van zijn familie, geld waaraan Joods bloed kleeft. Willem Endstra had vijf kinderen bij drie verschillende vrouwen.
Grote handelaren in geroofd Joods onroerend goed kregen na de oorlog kleine celstraffen terwijl kleine makelaars de dans ontsprongen. Veel
van deze panden werden snel weer doorverkocht aan niet-Joden, maar ook dikwijls verhuurd aan nazi's die daar vijf jaar lang grof geld
voor betaalden. Willem Endstra is een van de makelaars die zijn na-oorlogse imperium kon bouwen op geld dat zijn voorouders op foute wijze
hadden verkregen.
Conclusie
Notarissen bestalen de klant en bedrogen hun indirecte opdrachtgevers, de Duitsers, maar de verdiensten waren navenant, nergens lag vast
wat er gebeurde met de enorme winsten die de stromannen namens de notarissen maakten, in ieder geval veel en veel meer dan de
één miljoen gulden waarvan vlak na de oorlog sprake was.
Kopers maalden er uiteraard ook niet om, die kochten voor een zeer schappelijke prijs onroerend goed op. De enkele notaris die niet mee
wilde werken aan deze onoirbare praktijken zat binnen de kortste keren zonder werk of werd vermoord.
Joden raakten 20.000 huizen kwijt voor een schamel bedrag, de werkelijke waarde bedroeg 150 miljoen gulden. Notarissen
schakelden 'vriendjes' in om een pand tweemaal te kunnen verkopen, vaak op één en dezelfde dag.
Makelaars waren 'handige jongens' die buiten schot bleven door een pand meerdere malen door te verkopen en geld weg te sluizen, bijvoorbeeld
de familie Endstra kreeg bewezen dat er een negatief vermogen was.
Notarissen en makelaars bleven buiten schot.
Waarom? Vraag je je af. Waarom werden de notarissen en makelaars niet harder aangepakt? De Amsterdamse Bank, ambtenaren en de
gemeente Amsterdam waren vaste klant bij hen. Veel van die panden werden later gesloopt om bredere straten aan te leggen zoals in de
Jodenbree- en Utrechtsestraat. Een deel van de Universiteit van Amsterdam aan de Oudezijds Achterburgwal is nog altijd gevestigd
in Joodse panden. Familie van de oorspronkelijke eigenaren hebben niet lang na de oorlog een bedrag ter compensatie gekregen. Zij
oesten eeuwig zwijgen over de hoogte ervan, dat was door de gemeente gesteld als voorwaarde.
Bestolen families kregen na de bevrijding zelden hun bezit terug, zij moesten zelf procederen en liepen tegen een muur van onbegrip op
bij justitie. De Nederlandse rechtspraak had weinig op met de Joden en vertoonde een grote mate van willekeur. In Frankrijk was dat
precies andersom, Joodse families kregen hun bezit terug, 'nieuwe' eigenaren moesten maar bewijzen dat de verkoop ongewongen
en tegen een redelijk bedrag had plaatsgevonden.
Download of lees
HIER het proefschrift van Kor Meijer.
...lees hier meer over de belastingdienst die van vergaste Joden nog geld eiste...