TOESPRAAK KONING TIJDENS DODENHERDENKING OP DE DAM
Het voelt vreemd op een bijna lege Dam. Maar ik weet dat U, dat jij, deze Nationale Herdenking meebeleeft en dat we hier samen staan.
In deze uitzonderlijke maanden hebben wij allemaal een deel van onze vrijheid op moeten geven.
Sinds de oorlog heeft ons land iets dergelijks niet gekend.
Nu maken we zelf een keuze. In het belang van leven en gezondheid. Toen wérd de keuze voor ons gemaakt. Door een
bezetter met een ideologie zonder genade die vele miljoenen mensen de dood in joeg.
Hoe voelde de ultieme onvrijheid? Er is één getuigenis die ik nooit zal vergeten.
Het was hier in Amsterdam, in de Westerkerk, bijna zes jaar geleden. Een kleine man met heldere ogen - fier rechtop
met zijn 93 jaar - vertelde ons het verhaal van zijn reis naar Sobibor, in juni 1943.
Zijn naam was Jules Schelvis.
Daar stond hij, breekbaar maar ongebroken, in een volle, muisstille kerk. Hij sprak over het vervoer met 62 mensen in
één veewagon. Over de ton op de kale vloer. Over de regen die door de kieren spatte. Over de
honger, de uitputting, de smerigheid. "Je ging er uitzien als een schooier", zei hij. En je hoorde in zijn stem hoe erg hij dat had gevonden.
Hij vertelde over de horloges die bij aankomst door soldaten van polsen werden gerukt. Over hoe hij zijn vrouw Rachel in de
chaos kwijtraakte. Nooit zag hij haar terug.
"Welk normaal mens had dit kunnen bedenken? Hoe kon de wereld toestaan dat wij, rechtschapen burgers van Nederland,
als uitschot werden behandeld?" Zijn vraag bleef hangen tussen de pilaren van de kerk. Ik heb er geen antwoord op. Nog steeds niet.
Wat ik me ook herinner, is zijn verslag van wat er aan de reis voorafging. Na een razzia werd hij samen met zijn vrouw en vele
honderden anderen weggevoerd naar station Muiderpoort. Ik hoor nog zijn woorden: "Honderden omstanders hebben zonder vorm van
protest toegekeken hoe de overvolle trams, onder strenge bewaking, voorbij reden."
Dwars door deze stad. Dwars door dit land. Voor de ogen van landgenoten.
Het leek zo geleidelijk te gaan. Elke keer een stapje verder. Niet meer naar het zwembad mogen.
Niet meer mogen meespelen in een orkest. Niet meer mogen fietsen. Niet meer mogen studeren. Op straat worden gezet.
Worden opgepakt en weggevoerd.
Sobibor begon in het Vondelpark. Met een bordje: 'Voor Joden verboden'.
Zeker: er waren veel mensen die zich verzetten. Mannen en vrouwen die in actie kwamen, die tegen de stroom in burgermoed
toonden en hun eigen veiligheid op het spel zetten voor anderen.
Ik denk ook aan alle burgers en militairen die vochten voor onze vrijheid. Aan de jonge soldaten die in de meidagen sneuvelden
aan de Grebbelinie. De militairen die ons Koninkrijk dienden in Nederlands-Indië en dat met de dood bekochten. De verzetsstrijders
die werden gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte of onmenselijk werden behandeld in straf- en concentratiekampen. De
militairen die niet terugkeerden van vredesmissies of daarbij ernstig gewond raakten.
Werkelijke helden die bereid waren te sterven voor onze vrijheid en onze waarden.
Maar er is ook die andere realiteit.
Medemensen, medeburgers in nood, voelden zich in de steek gelaten, onvoldoende gehoord, onvoldoende gesteund, al was
het maar met woorden. Ook vanuit Londen, ook door mijn overgrootmoeder, toch standvastig en fel in haar verzet. Het is
iets dat me niet loslaat.
Oorlog werkt generaties lang door. Nu, 75 jaar na onze bevrijding, zit de oorlog nog steeds in ons.
Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet
'normaal' maken wat niet normaal is.
En: onze vrije, democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen. Want alleen die biedt bescherming tegen willekeur en waanzin.
Jules Schelvis doorstond de hel en wist toch als vrij mens weer iets van het leven te maken. Veel meer dan dat. "Ik heb
vertrouwen in de mensheid gehouden", zei hij.
Als hij het kon, kunnen wij het ook. Wij kunnen het, wij doen het samen. In vrijheid.