Inval Prinsengracht 267
De Duitse bezetter zegt: "wij hebben een betrouwbare bron die met stelligheid beweerd dat er
in het achterhuis van perceel Prinsengracht 267 Joden ondergedoken zitten".
Hoewel het verhaal gaat dat er een telefoontje is binnengekomen bij de SD (Sicherheitsdienst) ligt dit
niet erg voor de hand.
Armoe, Joden brengen geld op
De hongerwinter naderde. Er was armoe en honger. Met de winter voor de deur hadden veel mensen weinig
te eten omdat de Duitsers rantsoeneerden. Ze zagen de vijand naderen die vanuit Frankrijk oprukte naar
België.
We schrijven de zomer van 1944.
Veel onderduikers werden verraden voor geld. De Duitsers betaalden grif per hoofd. Als iemand de familie
Frank en de vier andere onderduikers wilde verraden dan zou hij dat zeker persoonlijk hebben gedaan om
er financieel ook beter van te worden.
De Duitsers spraken ook van een 'betrouwbare bron'. Iemand die zij voldoende op zijn woord vertrouwden
om een inval te doen. Op basis van één enkel telefoontje zou de SD nooit een inval
organiseren omdat ze het moeilijker hadden dan in de beginjaren.
Wat opmerkelijk is is dat de verrader het heeft gehad over vier onderduikers terwijl er in
werkelijkheid acht waren. Tijdens de inval moest er ook in allerijl een extra wagen en meer manschappen
komen.
De inval laat zich het beste omschrijven zoals de RIOD (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, thans
het NIOD) dat deed:
Het was een mooie, warme zomerdag. Tussen tien uur en half elf stopte een Duitse auto. Een
geüniformeerde Duitser en een aantal in burger geklede Nederlandse mannen stapten uit en liepen
het gebouw binnen. Een van de mannen bleef in het magazijn achter, de Duitser en de anderen
gingen naar de kantoren op de eerste verdieping.
Één opende de voordeur van het voor-kantoor. Hij trof er Miep Gies, Bep Voskuijl
en Kleiman. "Deze man", zo vertelde Miep vele jaren later, "die een pistool duidelijk zichtbaar in
de hand had en dat in onze richting had gestoken, voegde ons toe: rustig blijven zitten en
niet weggaan. Aan het geloop op de gang kon ik bemerken dat er meerdere lieden in het gebouw
waren."
Kugler [een naaste medewerker van Otto Frank], die in 1955 naar Canada is geëmigreerd,
is na de oorlog nooit officieel over het feitelijke verloop van de arrestatie verhoord. Maar in
een brief aan Schnabel schreef hij, vermoedelijk in 1957: "Toen kwamen plotseling een
sergeant-majoor van de groene politie en drie Nederlandse burgers mijn kantoor binnen en vroegen
mij naar de eigenaar van het huis.
De politie wilde de magazijnen in en het voorhuis zien, ik deed de deuren voor hen open. Ik
dacht, als ze niets anders zien willen gaat het nog goed. Maar toen de sergeant-majoor alles
bekeken had, liep hij de gang op en beval mij mee te komen. Aan het eind van de gang trokken ze
allemaal plotseling hun revolver, en de sergeant-majoor beval mij de boekenkast aan de kopwand
van de gang opzij te schuiven en de zich daarachter bevindende deur te openen.
Ik zei: maar dat is toch alleen maar de boekenkast! Toen werd hij kwaad, want hij wist alles,
en greep de boekenkast en trok er zelf aan, en die gaf mee, en de geheime deur werd zichtbaar,
misschien waren de haken niet goed bevestigd.
Ze deden de deur open en ik moest voorgaan, de trap op en de politiemannen volgden mij, en ik
voelde hun pistolen in mijn rug. Maar daar de trap niet breder is dan één mens,
gebeurde het dat ik als eerste in de kamer van de familie Frank kwam.
Mevrouw Frank stond bij de tafel."
Van de onderduikers was het uitsluitend vader Frank die na de oorlog het verhaal van hun arrestatie
kon vertellen. Gesteld in de ambtelijke terminologie van de hem verhorende rechercheur luidde het
als volgt: "In de ochtenduren - het was ongeveer 10.30 uur - vertoefde ik in de kamer van de
zoon van de familie Van Pels, alwaar ik die jongen Engelse les gaf. Op genoemd tijdstip betrad
een mij onbekende burger genoemd vertrek. Hij had een pistool in de hand en richtte dat op ons.
Hij liet ons de handen omhoog steken en fouilleerde ons daarop op wapens.
Deze man bleek een Nederlandse beambte van de Duitse Sicherheitsdienst uit Amsterdam te zijn.
Vervolgens gelastte hij ons naar beneden te gaan. Daar zag ik mijn vrouw en mijn beide dochters
staan, eveneens met de handen in de hoogte. Naar ik meen stond ook de heer Kugler in onze kamer,
doch daar ben ik niet zeker van. Het kan ook wel de heer Kleiman geweest zijn. Tevens zag ik daar
een in groen uniform geklede, mij onbekende man staan, die ook al zijn pistool had getrokken.
Deze man bleek mij nadien Silberbauer te heten. Op een kort afgebeten commandotoon vroeg hij waar
ons geld en onze sieraden waren. Ik wees ze hem aan. Hij pakte daarna een in onze kamer staande
aktetas, waarin mijn dochter Anne haar papieren, waaronder haar dagboekaantekeningen bewaarde.
Hij schudde die tas op de grond uit en deed onze sieraden en ons geld vervolgens in die tas."
Een van de SD'ers ging daarop naar beneden om telefonisch een voor het vervoer van zo'n grote
groep arrestanten geschikte auto te bestellen. Het duurde lange tijd voor die arriveerde. De
Duitser, Karl Silberbauer, liep ondertussen wat rond door de kamer van de familie Frank. Zijn
oog viel op de oude legerkist van vader Frank, waarop diens naam en rang in het Duitse leger
vermeld waren.
Op zijn vraag bevestigde deze dat hij in de eerste wereldoorlog reserve-luitenant in het Duitse
leger was geweest. Otto Frank: "Op slag veranderde toen de houding van Silberbauer. Het leek
zelfs wel dat hij voor mij in de houding wilde gaan staan. Hij drong niet meer op spoed aan,
doch verzocht ons allen en ook zijn ondergeschikten rustig de tijd te nemen."
Rond 13.00 uur kwam eindelijk de auto, "een gesloten vrachtauto", zoals de heer Frank hem
later aanduidde. De acht onderduikers en de heren Kugler en Kleiman werden de trappen afgevoerd
en in de auto geladen.
Opmerkelijke feiten uit dit verslag
Silberbauer wist waar hij moest zijn want reeds in de hal trokken alle mannen hun pistool. Silberbauer
wist ook hoe de kast werkte want hij hoefde niets uit te proberen, de kast zwenkte naar links.
Van alle in het magazijn en het kantoor aanwezige personen werden alleen Kleiman en Kugler gearresteerd,
maar ook vrij snel weer vrijgelaten.
Otto Frank kan zich niet meer herinneren wie er bij aanwezig was, Kleiman of Kugler.
Silbebauer had geen enkele informatie over hoeveel mensen er zaten, ook niet wie. Hij was verbaasd er
Duitsers aan te treffen waarvan de vader, Otto Frank, nog in het Duitse leger had gediend tijdens de
Eerste Wereldoorlog. De verrader moet dus, of een bekende van de SD zijn geweest die zij vertrouwden
of de informatie moet van 'binnenuit' zijn gekomen.
De verrader wist dus veel maar niet alles want dat er acht in plaats van vier onderduikers zaten wist
de verrader overduidelijk niet.
Tenslotte, het RIOD stelde dat alleen Otto Frank iets over de arrestatie kon vertellen maar Kugler
was daar ook bij, die heeft nog lang geleefd in Canada maar is nooit verhoord. Ook de weduwe
van een andere aanwezige is nooit gehoord.
Haar man is lange tijd verdachte geweest.
Op mijn pagina over het verraad (
link) staat
iets over de nachtwaker uit de buurt. Het staat vast dat hij op een avond in april 1944 in het huis is
geweest en gerommeld heeft aan de boekenkast.
Anne beschrijft dit ook in haar dagboek. Het feit dat Silberbauer wel wist hoe de kast werkte maar niet
hoeveel mensen er zaten sluit aan op wat de nachtwaker (Martin Sleegers) hoogstwaarschijnlijk wist,
namelijk dat er onderduikers waren en hoe de kast werkte.
Anne in een notendop
Anne Frank is geboren in 1929 en woonde met haar ouders en zus in het achterhuis van juli 1942
tot 4 augustus 1944. Op 15-jarige leeftijd (maart 1945) overleed zij, vlak voordat geheel Europa bevrijd werd.
In april 1945 bevrijdden Engelse soldaten het kamp Bergen-Belsen. Ze troffen duizenden dode
gevangenen aan die gestorven waren aan de tyfus of ondervoeding. De weinige overlevenden waren
erg ziek.
Er was geen tijd om alle doden netjes te begraven, daarvoor waren het er teveel. Ze zijn in grote
kuilen gelegd, zo ook Anne en Margot Frank. Er is op het terrein van het kamp een gedenksteen geplaatst
voor Anne en Margot maar de exacte begraafplaats is niet bekend.
Wie Anne en de andere zeven onderduikers verraden heeft is niet bekend. Anne wilde graag Nederlandse
worden maar was statenloos toen zij stierf.
De gedachte aan haar vader hield haar overeind, toen zij te horen kreeg dat hij dood zou zijn bezweek
Margot en kort daarop Anne.
De ziekte en uitputting waren ondraaglijk maar het verdriet werd haar uiteindelijk teveel.